
Jurisprudentie
BB1863
Datum uitspraak2006-10-18
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers730491
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers730491
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Nadat eiseres in een verstekzaak haar vordering nader heeft omschreven, wordt deze (deels) toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
VONNIS
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Transfair B.V.,
woonplaats: Zwolle,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 juni 2006,
gemachtigde: A.W. Veth te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [Rotterdam]
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.
Verwezen wordt naar en volhard wordt bij de inhoud van het op 23 augustus 2006 gewezen tussenvonnis.
Het verdere verloop van het proces
Bij voormeld tussenvonnis is eiseres in de gelegenheid gesteld haar vordering op de in het tussenvonnis aangegeven punten te verduidelijken.
Eiseres heeft een akte houdende uitlating tussenvonnis tevens akte houdende vermindering van eis met twee producties genomen, waarbij eiseres haar vordering heeft verminderd met een bedrag van € 2,50 ter zake de aanvankelijk bij dagvaarding gevorderde informatiekosten ad € 7,50, zodat de vordering € 567,54 bedraagt.
De verdere beoordeling van de vordering
De verminderde vordering komt, mede gelet op hetgeen eiseres bij akte uitlaten nader heeft gesteld, niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook als onweersproken toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
Uit de akte blijkt dat de (deel)betalingen door gedaagde zijn gedaan nadat hij door de incassogemachtigde van eiseres is aangemaand, zodat de buitengerechtelijke incassokosten met reden worden berekend over het totaalbedrag van de vordering (ad € 558,85) en dus kunnen worden toegewezen tot een totaal van € 150,00.
Eiseres heeft de renteberekening gespecificeerd. Zij komt thans uit op een bedrag van € 18,57 (waar zij bij dagvaarding
€ 18,69 vorderde). Eiseres wijt dat aan afrondingsverschillen. Wat daar van zij, voor toewijzing komt alleen het laagste, gespecificeerde bedrag in aanmerking.
Eiseres stelt dat zij (na de dag der dagvaarding) alleen wettelijke rente vordert over de hoofdsom en niet over de buitengerechtelijke incassokosten, zoals de kantonrechter veronderstelde. Dat moet betekenen dat eiseres van mening is dat de deelbetalingen van gedaagde (tot een totaal van € 157,50) eerst in mindering mogen worden gebracht op de gevorderde buitengerechtelijke kosten (ad € 150,00) en dan op de vervallen rente (ad € 18,69).
Het laatste is inderdaad juist. Het eerste niet. Buitengerechtelijke incassokosten kunnen niet geacht worden te vallen onder het begrip ‘kosten’ als vervat in artikel 6:44 Burgerlijk Wetboek. Toegegeven zij dat de bepalingen van “oud BW-recht” (de artikelen 1431 e.v.) op dit punt duidelijker waren dan de huidige tekst van de artikelen 6:44 e.v., maar uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever destijds niet bedoeld heeft de bestaande regeling (ingrijpend) te wijzigen.
Dus wordt de wettelijke rente toegewezen over een bedrag van € 558,85 + € 18,57 - € 157,50 = € 419,82.
Eiseres heeft verder verklaard abusievelijk een bedrag van € 2,50 teveel aan informatiekosten te hebben gevorderd en heeft dit bedrag vervolgens op de hoofdsom in mindering gebracht. Dat vat de kantonrechter op als een kennelijke vergissing: de oorspronkelijk gevorderde informatiekosten ad € 7,50 maakten niet deel uit van de hoofdsom met vervallen rente en buitengerechtelijke kosten tot een totaal van € 570,00, dus een vermindering van de informatiekosten tot € 5,00 heeft daarop ook geen invloed. Bij de berekening van de verschotten wordt wel rekening gehouden met deze vermindering.
Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 570,04 (vijfhonderd-zevenenzestig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW over € 419,82 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 238,87 aan verschotten en € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.